Aktuelles

Terugvorderbaarheid van erelonen: een actuele stand van zaken en de invloed van de geografische verwijdering

Terugvorderbaarheid van erelonen: een actuele stand van zaken en de invloed van de geografische verwijdering

In een inmiddels roemrucht arrest van 02.09.2004 oordeelde het Hof van Cassatie dat "het honorarium en de kosten van een advocaat of van een technisch raadsman die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, een vergoedbaar element van zijn schade kunnen vormen, in zoverre zij dat noodzakelijke karakter vertonen".

Hoewel het Hof van Cassatie hier oordeelde in een zaak met betrekking tot contractuele aansprakelijkheid, grepen de lagere rechtspraak en de rechtsleer dit arrest aan om de verhaalbaarheid van erelonen ook toe te passen in extra-contractuele zaken. Het Hof van Cassatie had immers de extra-contractuele materie niet specifiek uitgesloten.

Uiteindelijk bevestigde het Hof van Cassatie het principe van de verhaalbaarheid van erelonen ook in extra-contractuele zaken in haar arrest van 16.11.2006.

De volgende vraag die zich echter stelde was of de erelonen ook verhaalbaar zijn voor een verwerende partij indien de eisende partij haar zaak verliest. De rechtsleer was over het algemeen van mening dat wanneer de eisende partij de zaak verliest, de verwerende partij geen andere schade lijdt dan de eventuele schade toegekend omwille van tergend en roekeloos geding.

Ook het Arbitragehof sprak zich in een arrest van 19 april 2006 over deze vraag uit, waarbij het Arbitragehof een ongelijkheid tussen verwerende partijen en eisende partijen vaststelde, doch stelde dat deze ongelijkheid niet te wijten is aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, maar aan het gebrek van wettelijke bepalingen omtrent de verhaalbaarheid van erelonen.

Een deel van de rechtsleer meent dat naar aanleiding van dit arrest een rechter de plicht heeft zorg te dragen voor het feit dat in elk geval afzonderlijk een verwerende partij niet gediscrimineerd mag worden en bijgevolg de erelonen ook verhaalbaar moeten zijn voor de verwerende partij.

Samenvattend kan op dit moment gesteld worden dat om in aanmerking te komen voor terugvordering, de volgende voorwaarden dienen te zijn vervuld:

  • Het moet gaan om een aansprakelijkheidsgeschil (contractueel of extra-contractueel);
  • De kosten van de juridische bijstand zijn het noodzakelijk gevolg van de wanprestatie.

Met betrekking tot de noodzakelijkheid heeft de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel in haar vonnis van 29.11.2006 gesteld dat in hoofde van buitenlandse partijen deze noodzakelijkheid van kosten kan voortvloeien uit de geografische verwijdering en het feit dat een buitenlandse partij kan worden geacht onvoldoende vertrouwd te zijn met het Belgische rechtsstelsel: "Gelet onder meer op de geografische verwijdering van de vennootschap MACO en op het feit dat zij kan worden geacht onvoldoende vertrouwd te zijn met het Belgische recht, kan worden aangenomen dat zij noodzakelijkerwijs een beroep diende te doen op een Belgisch raadsman, zodat de hieraan verbonden kosten in casu deel uitmaken van haar schade".

Buitenlandse partijen lijken dus een minder zware bewijslast te dragen omtrent het noodzakelijk karakter van de erelonen van hun raadslieden. Toch blijft de rechtspraak op dit moment sterk uiteenlopen. Om deze rechtsonzekerheid op te vangen wordt op federaal niveau een nieuwe wet voorbereid die de terugvorderbaarheid wettelijk moet regelen aan de hand van vaste barema's.

Ga terug